
Het wordt steeds kouder en zuurder weer, dus het wordt steeds prangender dat we Abraham vinden. Tegen de avond is David weer op zoek gegaan, maar hij heeft ons broertje wederom nergens aangetroffen. We kregen nog bijna woorden omdat ik van mening was dat hij ook wel wat eerder, toen het nog licht was, op zoek had kunnen gaan, maar daar wilde hij niet van weten. Hij heeft tenslotte ook zijn schooltje en zijn andere werkzaamheden nog. Tja, dat is natuurlijk ook belangrijk, maar hij kan Abraham met deze kou toch niet aan zijn lot overlaten?
Ter afleiding van alle zorgen ben ik vanmiddag naar tante Annetje gelopen. Ze heeft me uitgelegd wat ik deze winter kan doen met het vlees dat David heeft laten zouten. Het is het lekkerst om het met wortelen, rapen, kool, warmoes of andere groenten in een pot te koken, zo vertelde ze. Ook in combinatie met grutten schijnt het vlees lekker te zijn. Dus dat ga ik later dit seizoen maar eens proberen.
Vanavond stelde de portie niet veel voor. David was uitgenodigd bij oom en tante Van Palesteijn, dus heb ik met de kinderen een eenvoudige potspijs van grutten met warmoes gegeten. Ik kreeg het gewoon niet beter verzonnen. Mijn broer is inmiddels weer thuis, maar hij zit op zijn comptoir te schrijven aan een kopie van zijn gedichten voor David de Moor. Ik kan merken dat hij boos op me is. Dat maakt me, los van alle zorgen om Abraham, extra verdrietig. De laatste tijd ging het best wel weer goed tussen ons en leefden we in goede harmonie.
Het weer van 27 november 1624:
“Al den dag redelijck schoon weder, met sonneschijn, zonder reghen, edoch kout ende zuijr, oock windig.”