
Mijn broertje Abraham is nog steeds niet terecht. Hij struint door Den Haag, zonder naar huis te komen. Ik vind het een verschrikkelijke gedachte dat hij zwerft. Waar blijft hij dan ’s nachts?
Tegen de avond ging David met Herman van Belle naar Abraham op zoek, maar ze hebben hem niet kunnen vinden. Pas om 10 uur kwam David thuis. Tot die tijd heb ik op hem zitten wachten zodat we samen konden eten. Daarna hebben we samen psalm 18 gezongen en heeft David mij voorgelezen uit de Self-strijt van Jacob Cats. Herman Breckerveld kwam ook nog even langs en kocht het zout dat we overhielden van het zouten van ons vlees. Vervolgens kwam Jaccomijntje David voor de harstmaaltijd van morgen uitnodigen. Ik ben niet uitgenodigd, want de maaltijd wordt genoten in gezelschap van enige hoge heren en daar hoor ik natuurlijk niet bij.
Nadat Jaccomijntje vertrokken was, mopperde David dat het ongepast is dat tante Annetje haar nog zo laat alleen over straat laat gaan. Ik snap wel wat hij bedoelt, maar ik vind het ook wel stoer dat Jaccomijntje dat mag. Ik ben in de winter bijna hele dagen aan huis gekluisterd omdat ik van David niet alleen in het donker de straat op mag. Wat dat betreft is tante Annetje mijn grote voorbeeld: zij trekt zich weinig aan van wat mannen als David vinden en trekt gewoon haar eigen plan. Bovendien is het maar een klein stukje naar de Annastraat.
Het weer van 25 november 1624:
“Al vuijl, nat ende zuer weder.”