“David vindt dat ik de kantjes ervan af loop.”

Den Haag, zaterdag 6 juli 1624

Jaccomijntje kwam vanmiddag langs terwijl onze keukentafel al gevuld was met mijn broer David, zijn kennis Jean La Faille en onze buurman apotheker Van Wou. De mannen waren in een oeverloze discussie verwikkeld over de alchemie, de schilderkunst, het schilderboek van Van Mander en wat dies meer zij, dus Jaccomijntje en ik hebben ons met de kinderen snel uit de voeten gemaakt.

David riep me achterna dat ik de keuken nog moest opruimen, maar dat kon wel even wachten, vond ik. Het is tenslotte niet echt prettig werken als die mannen nog aan tafel zitten. Tijdens het wandelen vertelde Jaccomijntje me dat David de laatste tijd geregeld zijn beklag over me doet bij tante Annetje. Hij vindt dat ik de kantjes ervan af loop. Daar ben ik nogal van geschrokken: ten eerste lijkt het me onterecht. Ik doe echt mijn best, maar ik wil zo af en toe ook eens plezier hebben of gewoon een middagje niks doen. Ten tweede boezemt zijn kritiek me angst in. Stel nou dat hij me zat is en me wegstuurt: waar moet ik dan naartoe? Hij is met ons broertje Abraham ook niet al te zachtzinnig omgegaan, dus misschien treft mij wel eenzelfde lot.

Ook heel tragisch: Jacob, het zoontje van Cornelis Oliviers, hoeden- en lintenverkoper hier aan de Hoogstraat en kapitein van de schutterij, viel vanavond van een ladder. Hij is morsdood.

Het weer van 6 juli 1624:
“Weder als voor.”

Reageer op deze dag

Deel deze dag